Een burenruzie ontstaan door het ontbreken van regels over schaduw op zonnepanelen. De afgelopen dagen heeft een geschil tussen twee buren veel stof doen opwaaien, vooral vanwege het gebruik van ChatGPT in het vonnis. Een ingezonden column van Ruud Hermans, oud CPO-hoogleraar en raadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Den Haag, naar aanleiding van het ‘ChatGPT-vonnis’.
De afgelopen dagen heeft het vonnis van de Kantonrechter te Nijmegen van 7 juni 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:3636, over het onterecht gebruik van ChatGPT als kennisbron voor feiten van algemene bekendheid veel stof doen opwaaien. Nadat de commentaren op LinkedIn viral gingen haalde de commotie de voorpagina van het FD[1], werd Anna van Duin op BNR geïnterviewd[2] en ging zelfs de internationale juridische pers met de uitspraak aan de haal.[3] Na lezing van de commentaren heb ik mij afgevraagd wie de moeite heeft gedaan het vonnis werkelijk te lezen. Want het vonnis is om andere redenen eigenlijk veel interessanter dan het onjuiste gebruik van ChatGPT. In de eerste plaats omdat het vonnis laat zien dat het ontbreken van materiële en procedurele regels leidt tot conflicten. En in de tweede plaats omdat het illustreert hoezeer de rechtspraak moeite heeft om burengeschillen op te lossen en er behoefte is aan alternatieve geschiloplossingsroutes.
Waar ging de zaak over? Het geschil is ontstaan tussen twee buren. Buurman 1 heeft zonnepanelen op zijn dak geplaatst; buurman 2 heeft op zijn huis, met omgevingsvergunning, een opbouw op zijn dak laten plaatsen, dat zorgt voor schaduw. Volgens de vaststelling van de kantonrechter leveren de zonnepanelen daardoor 35% minder rendement op. Handelt buurman 2 daardoor onrechtmatig ten opzichte van buurman 1? Het antwoord op deze vraag is van groot maatschappelijk belang. Inmiddels liggen er op 2,6 miljoen woningen zonnepanelen.[4] Bij de beslissing om zonnepanelen al dan niet aan te schaffen houdt iedereen rekening met de schaduwwerking van bestaande objecten. Maar heeft de gebruiker van de zonnepanelen er ook aanspraak op om gedurende de levensduur van de zonnepanelen (25-30 jaar) gevrijwaard te worden van de bouw (of in het geval van bomen: de groei) van nieuwe objecten die schaduw veroorzaken en leiden tot rendementsverlies? Nu de salderingsregeling feitelijk is afgeschaft en de terugverdientijd van een investering in zonnepanelen daardoor toeneemt, valt te verwachten dat geschillen over gemist rendement van zonnepanelen door schaduwwerking aanzienlijk zullen toenemen.
Uit het vonnis blijkt dat de ruzie tussen de beide buren al voor de plaatsing van de dakopbouw volledig uit de hand was gelopen. Om de opbouw af te kunnen werken moest buurman 2 gebruik maken van het dak van buurman 1. Aanvankelijk had buurman 1 daartoe een aantal zonnepanelen tijdelijk verplaatst, maar omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken over een door buurman 2 aan buurman 1 te betalen vergoeding voor het door de opbouw ontstane rendementsverlies, heeft buurman 1 het gebruik van zijn dak later geweigerd. In een door buurman 2 tegen buurman 1 aangespannen kort geding heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat buurman 1 geen voldoende gewichtige reden had om de uitoefening van het ‘ladderrecht’ (art. 5:56 BW) door buurman 2 te weigeren. De ruzie tussen de buren heeft buurman 2 op extra kosten gejaagd, waarvoor de kantonrechter buurman 1 gedeeltelijk aansprakelijk houdt. Verder blijkt uit het vonnis dat buurman 1 isolatiemateriaal van de dakopbouw heeft vernield en daarvoor strafrechtelijk is veroordeeld.
De aanleiding voor deze treurige burenruzie is dus terug te voeren op het ontbreken van eenduidige regels over het antwoord op de vraag of een gebruiker van zonnepanelen moet dulden dat zijn buurman op eigen terrein een bouwwerk opricht of een boom laat groeien die leidt tot meer schaduw en rendementsverlies en, zo ja, of de buurman gehouden is de gebruiker van de zonnepanelen geheel of gedeeltelijk te compenseren. Deze vragen zijn niet nieuw. Hof Arnhem-Leeuwarden 1 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9381, oordeelde dat een verlies van 8% rendement geen onrechtmatige hinder oplevert. Bart Arentz schreef in zijn noot in Milieu en Recht 2023/7 al dat het wenselijk is dat er in het publiekrecht duidelijke kaders worden gesteld wat er in dit opzicht van ons allemaal (over en weer) verwacht mag worden. Hij waarschuwde om het niet aan civiele procedures over te laten om na te gaan waar wat dat betreft de grenzen van het acceptabele liggen. Met zijn oproep ben ik het volledig eens. Het nieuwe kabinet moet die publiekrechtelijke regels, in overleg met de VNG, met gezwinde spoed vaststellen. Bijvoorbeeld: rendementsverlies van minder dan x% moet de eigenaar van het zonnepaneel dulden; bij een rendementsverlies tussen de x en y% moet de degene die voor de schaduw zorgt 50% van de schade vergoeden, en bij een rendementsverlies van meer dan y% alle schade. Om geschillen over de hoogte van de schade kort te sluiten moet die schade abstract worden berekend, op een wijze in de publiekrechtelijke regeling vast te stellen. Vervolgens is het wenselijk dat de civiele rechter zich hieraan conformeert.
Maar ook tekortschietende procedurele regels hebben bijgedragen aan het ontstaan van dit conflict. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning stelt de gemeente de naaste buren van de aanvrager daarvan niet persoonlijk op de hoogte. De wet (art. 16.57 Omgevingswet) verplicht de gemeente hiertoe niet.[5] De praktijk leert dat de aanvrager er op speculeert dat de buren zich niet hebben aangemeld op de overheidswebsite om berichten over hun buurt te ontvangen[6] en evenmin de website van de gemeente in de gaten houden. Zij horen pas van de aanvraag als de vergunning is verleend en de bezwaartermijn is verstreken. Vanuit het perspectief van de aanvrager is het wellicht begrijpelijk om de buren voor een voldongen feit te willen stellen. Maar de buurman heeft op deze wijze geen redelijke kans gekregen om voor zijn belangen op te komen. En bezien vanuit het bestuursorgaan, hoe kan die het besluit zorgvuldig voorbereiden (art. 3:2 Awb) en de betrokken belangen afwegen, inclusief een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 Awb), als de betrokken buren niet persoonlijk van de aanvraag op de hoogte zijn gesteld? Bovendien is de toegang tot de bestuursrechter voor de buren afgesloten als zij geen tijdig bezwaar hebben gemaakt. Is het redelijk hen de toegang tot de bestuursrechter te ontzeggen op de enkele grond dat zij de aankondiging van de aanvraag van de omgevingsvergunning hebben gemist?[7] Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt niet uitdrukkelijk of het in deze zaak ook zo is gegaan, maar omdat het vonnis niet naar een uitspraak van de bestuursrechter verwijst, acht ik dat waarschijnlijk. Volgens mij zou hier bij de behandeling van het wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb ook eens naar moeten worden gekeken.[8]
Het grote voordeel van introductie van deze door mij voorgestelde regels is dat de initiatiefnemer op voorhand weet of, en zo ja hoeveel, schadevergoeding hij aan zijn buren moet betalen en zijn beslissing om al dan niet van de vergunning gebruik te maken daarvan kan laten afhangen. En de buren weten ook hoe zij worden gecompenseerd voor een minder rendement van de zonnepanelen. En verder dat de afwegingen van de belangen van de buren via de bestuursrechtelijke route kan plaatsvinden, en partijen niet zijn aangewezen op de civiele rechter, die hiertoe minder is geëquipeerd.
Maar deze uitspraak illustreert vooral hoezeer het gebrek aan hard and fast rules een bron van conflicten is en tot grote maatschappelijke kosten leidt.[9] Het illustreert ook de moeite die de rechtspraak heeft om burenruzies op te lossen. Want ik heb niet de illusie dat de buren na twee vonnissen van de civiele rechter en een vonnis van de strafrechter weer door een deur kunnen. En beide partijen kunnen van dit vonnis nog in hoger beroep. Er zijn veel effectievere routes om burengeschillen op te lossen beschikbaar. Zo heeft The Hague Institute for Innovation of Law (Hiil) in opdracht van de gemeente Den Haag een buurtvredevoorziening ontwikkeld.[10] Wanneer gaan wij daarvan nu eens gebruik maken?
Terug naar het vonnis. De kantonrechter vond het redelijk dat buurman 2 50% van het rendementsverlies van buurman 1 zou moeten vergoeden. Dat is een salomonsoordeel van een dorpsoudste[11] waarmee ik kan leven. Het probleem waarmee de kantonrechter worstelde was hoe dit salomonsoordeel van een deugdelijke juridische grondslag te voorzien. Hij oordeelde dat “beide eigenaren (…) een normaal gebruik van hun eigendom maken en [buurman 2] doet dat bovendien met vergunning. (…) Bij een normaal en daarmee in beginsel rechtmatig gebruik van de zaak geldt tussen buren dat men de ander met dat gebruik niet onevenredig zwaar mag benadelen. Daarvan is sprake als bij degene, wiens handelen tot schade bij de ander leidt, niet de bereidheid bestaat om de helft van die schade voor zijn rekening te nemen. Als buurman 2 de helft van de schade niet vergoedt of wil vergoeden handelt hij daarmee onzorgvuldig en derhalve onrechtmatig.” De kantonrechter stelde vast dat de schade minder bedroeg dan de € 3.300 die buurman 2 had aangeboden aan buurman 1 te betalen. Om die reden wees hij de vordering van buurman 1 af.
Op die redenering valt wel wat af te dingen. De vraag of buurman 2 onrechtmatig handelt ten opzichte van buurman 1 moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in art. 5:37 BW: de eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die onrechtmatig is, aan eigenaren van andere erven hinder toebrengen door het onthouden van licht. De kantonrechter, die een proefschrift heeft geschreven over het burenrecht en de auteur is van het commentaar op art. 5:37 BW in de Groene Serie, zal zich dat ook wel hebben gerealiseerd. Maar op grond deze bepaling is het moeilijk te beargumenteren dat buurman 2 niet alle schade, maar slechts de helft van de schade van buurman 1 moet vergoeden.
Ik til aan die gebrekkige motivering van het vonnis niet zo zwaar. Uit het vonnis blijkt dat de onderbouwing van de vordering van buurman 1 onnavolgbaar was. Per saldo ging het naar het oordeel van de kantonrechter om schadebedragen van een paar duizend euro. Had de kantonrechter partijen nu de gelegenheid moeten bieden zich uit te laten over de juridische grondslag van de vordering (en aan de ChatGPT ‘ontleende’ gemiddelde levensduur van zonnepanelen van 27,5 jaar, die ook valt af te leiden uit de deskundigenrapporten aangehaald in het hiervoor genoemde arrest van het hof)? Zou dat het burengeschil hebben beëindigd of zelfs maar hebben bijgedragen aan de acceptatiegraad van het vonnis voor partijen? Ik waag het te betwijfelen. De werkdruk van kantonrechters, die 10 van dit soort zaken per week moeten behandelen, is hoog. De kantonrechter heeft ongetwijfeld minder tijd aan het concipiëren van het vonnis kunnen besteden dan ik aan het schrijven van dit commentaar. De commentatoren mogen wel iets meer begrip opbrengen voor de tijdsdruk waaronder rechters moeten werken en wat ongelukkig gemotiveerde vonnissen in de eerste lijn niet altijd zijn te voorkomen. Had de motivering van het vonnis beter gekund? Zeker. Zijn er rechtsgronden te verzinnen om tot de door de kantonrechter gewenste uitkomst te komen? Dat denk ik wel. Maar dat uitwerken vergt een afzonderlijke column.
Ruud Hermans is oud CPO-hoogleraar en raadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Den Haag
[1] Gebruik van ChatGPT door rechter lokt grote discussie uit onder juristen (fd.nl)
[2] (2) Post | Feed | LinkedIn
[3] Dutch Judge’s Use of ChatGPT Prompts Outrage, Disbelief in the Netherlands | Law.com International.
[4] Netbeheerders zien aantal huishoudens met zonnepanelen verder groeien in 2023 | Netbeheer Nederland
[5] Art. 4:8 Awb verplicht ook niet tot het horen van de buren, maar het geeft het bestuursorgaan (in de geval het College van B&W) wel de bevoegdheid de buren te horen.
[6] Berichten over uw Buurt – Rondom een zelfgekozen adres (overheid.nl).
[7] Vergelijk ook M.W. Scheltema, ‘De korte bezwaartermijn belemmert de toegang tot de rechter’, NJB 2024/557.
[8] Overheid.nl | Consultatie Wet versterking waarborgfunctie Awb (internetconsultatie.nl).
[9] Hierop heb ik al eerder gewezen, laatstelijk in de uitwerking van mijn oratie als CPO-hoogleraar ‘To settle, or not to settle; that’s the question‘ , in J. van Bekkum e.a. (red.), Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2023-2024, Serie VDHI nr. 189, Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 377-418.
[10] Buurtvredevoorziening – Plan Innovatielab Burenconflicten Den Haag (hiil.org)
[11] De eerste die deze naam bij mijn weten heeft gebezigd is G.H.A. Schut, ‘De president in kort geding; rechter of dorpsoudste’, R.M. Themis 1985, p. 145-149.